De roestkleurige vos keek met grote pupillen naar de mollige gans die zich aan de rand van het meer bevond. Hij zwiepte met zijn rood-witte staart vooraleer hij vooruit sprong en het witte beest in de nek beet. Er groeide een grijns om zijn bloederige lippen. De dag was nog jong, en hij had al een gans en twee konijnen gevangen. De hunters moesten wel uitkijken dat ze niet te veel vingen, ze mochten het territorium niet uit putten.